Toen Descartes zijn zinnetje opschreef over denken en bestaan, doelde hij op witte mannen. Zij zijn het denkend subject. De man redeneert, de vrouw voelt. De witte man is rationeel, de niet-witte man moet het van intuïtie hebben. Theologen volgden dit spoor. Ook zij namen zichzelf vooral waar via hun brein. Hun bestaan, en dat van God, was gegrondvest in denkkracht. Ze raakten er bedreven in ook. Dikke werken schreven ze, er was weinig waar ze niet over nadachten, en zelden stopten ze met denken, ook niet waar het pijn begon te doen. Hun hoofden richtten ze in tot sobere, doch comfortabele ruimten, waar alles voorhanden was. Zelden hoefden ze hun hoofden nog te verlaten. Steeds minder bekommerden ze zich om de rest van hun lijven, want wat deden die er werkelijk toe, als het hun brein was dat de geheimen Gods zou ontsluieren?
Zeker, dat is een karikatuur. Zeker ook zijn theologen nodig die de rollen toegewezen aan religie in onze samenleving ontmaskeren – de glansrol van de zogenaamde joods- christelijke traditie, de narrenrol van religie als absurd verzinsel, en de schurkenrol van religie als bron van geweld. Het zou mooi zijn als theologen rond dergelijke thema’s meer gehoord worden, alleen lost dat de eenzijdige preoccupatie met breinen niet op. Ik zou zelfs willen zeggen dat die focus heeft bijgedragen aan het huidige onbegrip rond religie – religie zou dan namelijk keurig, geordend en rationeel moeten zijn. Dat was het ook, volgens Descartes, maar in de ogen van onze tijdgenoten valt dat nogal tegen. Terecht, want religie is ook chaotisch, lichamelijk, creatief, en moet dat ook zijn, wil het zinnig bijdragen aan onze even weerbarstige levens.
De denkende theoloog
Het brein moet heersen over het lichaam, meende Descartes, want ons lichaam is onbetrouwbaar, ten prooi aan passies en verval. Maar in feite worden we in ons denken door onze lichamen voorgesorteerd. Herinneringen worden opgeslagen in ons lichaam, trauma’s kunnen worden doorgegeven, lichaamsprocessen als verteren en opwinding beïnvloeden onze gedachten. Misschien is ons denken wel eerder te beschouwen als een bijproduct van ons lichaam, terwijl het zich verheugt, liefheeft, walgt, huilt, slaapt, zich staande houdt.
Wie is dan de denkende theoloog? Als lichamelijkheid niet gethematiseerd wordt, is in de praktijk het meest voorkomende lichaam normatief. In de theologie is dat, nog steeds, het lichaam van de witte, heteroseksuele man. Op die manier blijft er nogal wat terrein onontgonnen, en vallen nogal wat mensen buiten de boot. Ja, aan theologische denkkracht is zeker behoefte, maar met name als het zich buiten de grenzen van het brein en het normatieve witte lichaam beweegt, en het hele lichaam laat meedoen – hart, ingewanden, handen, geslachtsorganen – en alle lichamen met al hun variaties en ervaringen. Dergelijke denkkracht bevrijdt religie en gelovigen van de eis van kale rationaliteit en eenvormigheid, en maakt ruimte voor andere gronden van bestaan dan het brein.
Janneke Stegeman